Bolgewassen, kartelbladen en bevloeide graslanden
“Waarom ga je naar Georgië”, vroeg mijn collega Jaap? Ik antwoordde: “Nou, om onze sneeuwklokjes, sterhyacinthen, blauwe druifjes en al die andere bolgewasjes die onze vroege voorjaarstuinen sieren in hun natuurlijke omgeving te zien. Ik heb een boek over bolgewassen en daar staat een prachtige foto in van een bergpas in de Kaukasus vol bloeiende tulpjes. En ik droom er al jaren van om dat in het echt te zien. Daarom ga ik.” Mijn vriendin Ella de Hullu en ik gingen in mei 2016 naar Bakuriani, deTskhratskaro Pas, het meer van Tabatskuri en de omgeving van Varzia. We verkenden uitgebreid Svanetië en wandelden in en rondom Mestia, Tsvirmi, Ushguli, Adishi en Chuberie. Wat een overvloedige wereld. We werden begeleid door Gennadi Tamliani van Kaukasus Plus Reizen en zijn neef Lasja uit Mestia. We hebben een onvergetelijke reis van drie weken gehad.
Tulpjes heb ik niet gezien, maar wel tal van andere bolgewasjes: sneeuwklokjes, sterhyacinthen, blauwe druifjes, geelsterren, vogelmelkjes en kaukasische anemonen. In de bergweiden waren die vergezeld van verschillende andere soorten anemonen (Pulsatilla’s), sleutelbloemen, gentiaantjes, helmbloemen, peperboompjes, steenbreekjes en Trollius. En niet een paar, maar duizenden, neen soms wel miljoenen. Hellingen vol, bergweiden vol. In de schrale graslanden, langs de oevers van meren en beken, aan de voet van sneeuwvelden, tussen de stoven van de door schuivende sneeuw gekromde berken.
En dan al die bronnen en bronbeekjes, dooiergeel van de ontelbare dotterbloemen in het roestrode kwelwater, begeleid door beekstaartjesmos, paars bloeiende sleutelbloemen, de eerste orchideeën, en een forse soort pinksterbloem. En dan die klaterende bergbeekjes met hun borders van witbloeiende hoefbladen. Van die beekjes worden door de boeren kanaaltjes afgetakt en langs de hellingen gevoerd om lager gelegen graslanden te bevloeien met het slibrijke en vruchtbare smeltwater van sneeuw en gletsjers. In die graslanden vertakken de kanaaltjes zich. Met een steen of een plag wordt de route van het bevloeiingswater gestuurd. In kommetjes stagneert het water en staan plassen. Langs de randen van de plassen staan de langgerekte bladeren van de herfsttijloos, langs de kanaaltjes borders van paarsbloeiende sleutelbloemen, in de graslanden overal jonge ratelaars en boterbloemen. Wat moet dat straks in juni een gele zee zijn. Verder ontelbare bladrozetten van wat heel veel lijkt op brede orchis.
In de kort gegraasde bergweiden vallen de vlakke struwelen van jeneverbessen op, net als de rotsblokken vol met talloze soorten korstmossen, de subtiele gele kruisbloemige Draba’s, de frêle zachtroze Androsace, de hemelsblauwe Gentiana angulosa , de ruwbladige Arnebia pulchra met zijn felgele kroonbladeren met diep purperen stippen en de paarse Primula algida. Op zo’n rotsblok de kleine klapekster. In de graslanden rond Tsvirmi zagen en bewonderden we het gekuifde kartelblad Pedicularis wilhelmsia en de zachtgele P. condensata, de zachtblauwe Veronica gentianoides en veldjes van de zachtroze Thymus caucasicus.
In de bossen groeien wilde pioenrozen en staat massaal hemelsblauw longkruid. Al die ruigtekruiden, de Hochstauden, in mei net boven de grond met de karakteristieke bladeren van bereklauwen, monnikskappen en riddersporen onder hazelaarstruwelen. Daar waar hakhoutcultuur nog aan de orde van de dag is, en geen cultuurhistorisch en gesubsidieerd fenomeen zoals bij ons in de lage landen. Ook de beekbegeleidende elzenbossen worden gehakt, van elke stoof enkele takken. Zo blijft er een laag struweel bestaan met een weelderige kruidlaag van de juist bloeiende ijlblauwe Brunnera en het goudgeel van goudveilbedjes. Langs de randen van die hakhoutbossen overvloedig
klaverzuring, grootbloemmuur, bosviooltjes en lievevrouwenbedstro. Hoger op de helling staan de opgaande bossen van beuken en berken, wit doorspekt van de bloeiende wilde kersen en peren. In de ondergroei van die open bossen groeien massaal de Rhododendron-soorten: montaan R. ponticum, subalpien R. lutea en aan de voet van passen en gletjers met hun zijmorenes R. caucasicus. En her en der Helleborus, net uitgebloeid maar met imposante gesnavelde vruchtdozen. Gennadi wist ze te staan langs de weg van Zugdidi naar Mestia. Dat waren de eerste die we zagen. In het aardedonker stopte hij de bus en zei: “Hier moeten ze staan.” En jawel, in de steile wegberm, in de bosrand stonden enkele prachtige exemplaren.
Deze anekdote zegt veel over Gennadi, onze door en door betrouwbare gids en chauffeur. Hij weet heel veel van het land, kent er prachtige plekken en laat die graag zien. Hij vertelt graag over zijn land en is trots op zijn Svan zijn en de Svan taal. Hij heeft een ongelofelijk uitgebreid netwerk en kan improviseren als geen ander. En dat is in Georgië zo nu en dan nodig. Hij is gul en deelt zijn familie met je, net zoals die familie het principe huldigt dat Gennadi’s gasten hun gasten zijn. Zo leerden we in Mestia neef Lasja kennen die vanaf dan met ons meereisde. Wij verstonden de talen niet die Jasja sprak, maar desondanks ontstond een innige vriendschap tussen Jasja en André. In Ushguli dronken zij samen wijn uit de hoorn der vriendschap. Ella, Gennadi en gastheer Gamoed waren getuigen van deze vriendschapsbezegeling. In Tsvirmi logeerden we bij familie van Gennadi en Lasja. Zelden zijn wij gastvrijer onthaald. Met ongelofelijk bijzonder eten – je moet ervan houden van geroosterde biggenkoppen en gevulde darmen –-, zelf gestookte wodka, zelf gemaakte wijn en steeds vers brood gebakken in de over in de huiskamer. Uitzicht op de hoge bergen vanuit het ruime tweepersoonsbed in de gastenkamer. En op zondagmorgen samen wandelen met de neven rond het dorp naar de familietoren en de familiekapel. Samen de toren beklimmen, de vriendschap beklinken met een picknick en toosten op de vriendschap, kaarsen aansteken en bidden in de kapel. Gennadi en Lasja zijn vrienden van ons geworden en al die gastvrije en behulpzame, oh zo vriendelijke familieleden en andere Georgiërs staan in ons geheugen gegrift.
Deze impressie laat veel onvermeld. Heel kort dan nog. Al die prachtige vogels die we zagen. We genoten van de voor ons nieuwe soorten, maar bovenal van het algemeen zijn van bij ons zeldzaam geworden soorten als grauwe klauwier, hop, gele kwikstaart en kuifleeuwerik. En dan al die vlinders …. de vele blauwtjes, trekkende distelvlinders hoog in de bergen, groentje en citroentje. De parende kikkers, de zonnende slangen, de kwakjes in de wilgenstruwelen langs de rivier in hartje Tbilisi, de vierkante kilometers bloeiende margrieten in de laagvlakte en het vroegmiddeleeuwse kloosterkerkje met zijn verlaten visvijvers en terrassen vol bilzekruid bij Varzia.
Wij hebben geproefd van dit prachtige land met zijn gastvrije bevolking. Het smaakt naar veel meer. We zijn nog lang niet verzadigd en gaan beslist terug.
André Jansen